9.33.16. Voorwaarden en beperking voor detectie door Intelligent Around View Monitor

Wanneer de auto nat wordt door regen of water

In een donkere omgeving, bijvoorbeeld ‘s nachts, in ondergrondse locaties of in een bovengrondse parkeergarage

Wanneer de lijnen van een parkeerplaats niet duidelijk zichtbaar zijn door slechte weersomstandigheden (regen, sneeuw, mist, stof, zand- of sneeuwstormen)

Wanneer de cameralens beslagen is door contact met water

Wanneer sterk licht van de zon of van straatverlichting op de weg schijnt

Wanneer het wegdek nat is en glimt, zoals tijdens of na een regenbui, of wanneer er plasjes zijn op de weg

Wanneer zonlicht op de camera schijnt, zoals ‘s morgens of ‘s avonds

Wanneer de cameralens vies is of bedekt is met waterdruppels

Wanneer een object is bevestigd dat het gezichtsveld van de camera belemmert

Wanneer sterk licht (bijvoorbeeld, zonlicht of het grootlicht van tegemoetkomend verkeer) in de voorcamera schijnt

Wanneer de rijpositie van de auto aanzienlijk is veranderd als gevolg van plotseling remmen of zware belasting

Er treedt een plotselinge verandering in lichtsterkte op (bijvoorbeeld, wanneer de auto een tunnel of een schaduwrijk gebied in- of uitrijdt, of wanneer het bliksemt)

Wanneer gereden wordt op een steile afdaling, op een helling of op wegen met scherpe bochten

Mensen met een andere houding dan rechtop staand of lopend, zoals naar voren leunend, enz.

Mensen in een voertuig

Mensen die winkelwagens, kinderwagens enz. duwen

Mensen in kleding zoals regenjassen of jurken waarvan de contouren onduidelijk zijn

Mensen met een paraplu of een grote tas waardoor een deel van hun lichaam niet zichtbaar is

Het profiel van een voetganger wordt niet herkend omdat hij of zij een grote koffer bij zich heeft, of kleding draagt met dezelfde kleur als de achtergrond.