Nissan ARIYA 2024 Gebruikershandleiding

9.33.4.2. Vakparkeren

image
  1. Zet de auto stil bij de plek waar u wenst te parkeren.

  2. Druk de ProPILOT Park-schakelaar in.

    ProPILOT Park wordt geactiveerd.

    image
    • A)Ongeveer 1 m (3 ft)
    • B)Richtlijnen voor parkeerplaatszoekgebied (lichtblauw)
  3. Rijd langzaam vooruit en stop naast de gewenste parkeerplaats (op een afstand van ongeveer 1 m (3 ft)).

    Stop de auto zodat het pictogram parkeerplaatsdetectie image naar het midden van de gewenste parkeerplaats wijst. Zie

    .

    Plaats de auto dusdanig dat de eindlijn van de parkeerplaats tussen de richtlijnen voor het parkeerplaatszoekgebied (lichtblauw) ligt voor een snellere detectie.

    image
  4. Controleer wanneer de auto gestopt is dat (P) wordt weergegeven in de gewenste parkeerplaats.

    Controleer of het mogelijk is om de auto te parkeren in de door (P) aangegeven ruimte. Controleer of er geen obstakels op de parkeerplaats en in de omgeving zijn en kijk of de ruimte groot genoeg is om in te parkeren.

    image
  5. Houd het rempedaal ingetrapt en tik op [Starten] op het scherm.

    Het pictogram ProPILOT Park-bediening image wordt groen en de remmen worden automatisch geactiveerd om ervoor te zorgen dat de auto stil blijft staan. Parkeerbediening kan niet worden gestart als het systeem vaststelt dat de parkeerplaats niet bereikt kan worden door de aanwezigheid van een obstakel dat is gedetecteerd door de parkeersensoren (sonar) en de camera’s.

    Parkeer in dat geval de auto zelf.

    image
  6. Laat het rempedaal los en de auto verplaatst zich naar de rechthoek met de positie voor richtingswijziging (in de richting van de pijl op het voertuigpictogram).

    Trap op het rempedaal en pas de rijsnelheid aan afhankelijk van de omgevingsomstandigheden.

    image
  7. Wanneer de auto de rechthoek met de positie voor richtingswijziging (groen) inrijdt, verandert de schakelstand automatisch en de auto rijdt achteruit.

    Als het niet mogelijk is om door te rijden tot de rechthoek met de positiewijziging (groen) wegens een obstakel, trap dan het rempedaal in en stop de auto vlakbij het obstakel. Zet de schakelhendel in een andere stand om van richting te veranderen. Raadpleeg

    .
    image
  8. Wanneer de auto in het parkeergeleidingsvak (lichtblauw) staat, stopt de auto en wordt de parkeerbediening beëindigd.

    De bestuurder wordt door middel van een geluidssignaal en het display op de hoogte gesteld van de beëindiging van de parkeerbediening.

    Op dit moment verandert de schakelstand in P (parkeren) en wordt de elektrische parkeerrem geactiveerd.

    Parkeerbediening kan mogelijk automatisch beëindigd worden voordat de auto in het parkeergeleidingsvak (lichtblauw) staat. Raadpleeg

    .

    Als het niet mogelijk is om het parkeergeleidingsvak te bereiken door de aanwezigheid van een obstakel of om een andere reden, trap dan het rempedaal in om de auto te stoppen en tik vervolgens op [Annuleren] op het scherm om ProPILOT Park uit te schakelen. Parkeer de auto zelf of rijd de auto naar een meer geschikte plaats.

    image
    • ProPILOT Assist Park kan ook worden geactiveerd door op de CAMERA-knop te drukken en dan te tikken image op het scherm van de Intelligent Around View Monitor.

    • Terwijl ProPILOT Park is ingeschakeld, worden het volume van het audiosysteem en andere geluiden verminderd.

    • Als het parkeervak geen positie aangeeft waar het parkeren daadwerkelijk mogelijk is (door de aanwezigheid van een obstakel of een straatgoot), stel dan zelf een geschikte parkeerplaats in. Raadpleeg

      .
    • Als de instelling [Automatische selectie van parkeerzijde] is geactiveerd en parkeerplaatsen aan beide zijden worden gedetecteerd, kan de richtingaanwijzerschakelaar worden gebruikt om de gewenste zijde te selecteren.

    • Ook als het systeem eenmaal een parkeerplaats heeft gedetecteerd, kan deze plaats mogelijk verdwijnen of wordt de parkeerprocedure mogelijk niet gestart afhankelijk van de omstandigheden van obstakels, zoals de breedte van het gangpad.

    • Wanneer de parkeerbediening is gestart, wordt de parkeersensorfunctie (sonar) automatisch ingeschakeld. Wanneer ProPILOT Park wordt uitgeschakeld, keert de parkeersensorfunctie (sonar) terug naar de conditie die was ingesteld op het voertuiginformatiedisplay.

    • Wanneer de parkeerbediening actief is, zal het scherm niet veranderen, zelfs niet als er op de toets [image] of [image] wordt getikt.

    • Druk op de CAMERA-knop om ProPILOT Park uit te schakelen. Zie voor meer informatie

      .
    • Parkeerbediening kan in de volgende gevallen niet worden gestart. Nadat de omstandigheden zijn gecorrigeerd, kan de parkeerbediening gestart worden.

      • De veiligheidsgordel van de bestuurder is niet vastgemaakt.

      • De elektrische parkeerrem is geactiveerd.

      • Het ESP-systeem wordt uitgeschakeld

    • Parkeerbediening kan niet worden gestart wanneer de auto op een steile helling staat. Parkeer de auto zelf.

    • Wanneer het ProPILOT Park-systeem de rijrichting van de auto verandert, wordt er een korte pauze ingelast.

    • Parkeerbediening wordt mogelijk automatisch beëindigd als het systeem bepaalt dat het niet mogelijk is om de parkeerplaats te bereiken wegens een obstakel dat gedetecteerd wordt door de parkeersensoren (sonar) of de camera’s. Rijd de auto naar een meer geschikte plaats.

    • Als de richtlijnen van de vrije ruimte contact maken met een geparkeerd voertuig of een ander obstakel, detecteert de parkeersensor (sonar) mogelijk een obstakel en stopt de auto, waardoor het systeem wordt verhinderd om de parkeerprocedure te voltooien.

    • De richtingaanwijzer wordt automatisch geactiveerd in de richting van de parkeerplaats wanneer u tikt op [Starten] op het scherm.

    • De route naar de parkeerplaats en het aantal stuurmanoeuvres variëren afhankelijk van de ingestelde parkeerplaats en de positie van de obstakels die door de parkeersensoren (sonar) en camera’s gedetecteerd worden.

Hoofdonderwerp: