Nissan Juke 2023 Gebruikershandleiding

7.4. Bandenspanningscontrolesysteem (TPMS) (indien aanwezig)

imageimage
  • (a) TPMS-controlelampje
  • (b) Bandaanduiding voor TPMS-systeem
image
  • (A) Bandenventiel met sensor

Het bandenspanningscontrolesysteem bewaakt tijdens het rijden de bandenspanning van alle vier de wielen met behulp van wielelektronica. Volgend op een spanningsverlies zal het systeem de bestuurder op de hoogte brengen met behulp van een visuele waarschuwing. Elke TPMS-sensor (A) is verbonden aan een bepaald, geregistreerd wiel waarvan de bandenspanning en -temperatuur worden gemeten, en welke meetresultaten vervolgens draadloos worden verstuurd naar een ontvanger in de auto.

Elke band, inclusief de reserveband (indien aanwezig), dient maandelijks te worden gecontroleerd in koude toestand en opgepompt tot de bandenspanning die door de fabrikant wordt aanbevolen en die staat aangegeven op het voertuigplaatje of op de bandenspanningssticker. (Als uw auto banden heeft met een andere maat dan die wordt aangegeven op het voertuigplaatje of op de bandenspanningssticker, moet u de juiste bandenspanning bepalen voor die banden.)

Het bandenspanningscontrolesysteem (TPMS) regelt het TPMS-controlelampje (a), welke gaat branden wanneer een of meerdere banden aanzienlijk lage spanning hebben. Er zal ook een waarschuwing en een bandaanduiding (b) verschijnen op het voertuiginformatiedisplay om aan te geven welke band of banden lage spanning hebben.

image

Als u nu drukt op de <OK> schakelaar op het stuurwiel, wordt er een ander scherm weergegeven om u de bandenspanning van alle vier de banden te vertellen.

image

Stop de auto daarom op een veilige plek wanneer het TPMS-controlelampje gaat branden om de banden zo snel mogelijk te controleren en tot de juiste spanning op te pompen. Rijden met banden met een veel te lage bandenspanning kan oververhitting van de band veroorzaken hetgeen kan leiden tot bandbreuk. Onderspanning heeft tevens een negatief effect op de brandstofbesparing en de duurzaamheid van het bandloopvlak, wat weer het weggedrag en remvermogen van de auto kan beïnvloeden.

Opmerking:

Het TPMS-systeem is geen vervanging voor goed onderhoud van de banden. Het is de verantwoordelijkheid van de bestuurder om te zorgen voor de juiste bandenspanning, ook al is de onderspanning zodanig dat het TPMS-controlelampje nog niet is gaan branden (a).

Het TPMS-controlelampje knippert gedurende korte tijd en blijft vervolgens branden wanneer het systeem niet naar behoren werkt. Deze reeks blijft aanhouden tijdens de daarop volgende keren dat de motor gestart wordt, zolang de storing aanwezig is (ontbrekende of defecte TPMS-sensor of storing in het TPMS-systeem). Wanneer het storingswaarschuwingslampje brandt, merkt het systeem een mogelijke lage bandenspanning niet op of signaleert deze mogelijk niet zoals bedoeld. Storingen in het TPMS-systeem kunnen zich voordoen om verschillende redenen, waaronder het monteren van vervangende of afwisselende banden of wielen die een juiste werking van het bandenspanningscontrolesysteem belemmeren. Controleer altijd het TPMS-controlelampje na het vervangen van een of meerdere banden of wielen, om er zeker van te zijn dat de vervangende of afwisselende banden en wielen het TPMS-systeem nog naar behoren laten werken.

  • Het TPMS-systeem bewaakt de bandenspanning van de reserveband niet.

  • Het TPMS-systeem wordt alleen geactiveerd wanneer de auto met snelheden boven 25 km/u (16 MPH) rijdt. Dit systeem kan een plotselinge spanningsdaling mogelijk niet detecteren (bijvoorbeeld een lekke band tijdens het rijden).

  • Het TPMS-controlelampje gaat wellicht niet automatisch uit nadat de bandenspanning is aangepast. Nadat de band is opgepompt tot de bandenspanning in KOUDE toestand, rijd het voertuig met snelheden boven 25 km/h (16 MPH) om het TPMS te activeren. Zie

    .
  • Als gevolg van een verandering in de buitentemperatuur kan het TPMS-controlelampje wellicht gaan branden, ook al is de bandenspanning correct aangepast. Breng de bandenspanning weer op de waarde in KOUDE toestand wanneer de banden koud zijn en reset het TPMS.

    Zie voor meer informatie

    .
Opmerking:
  • Als het TPMS-controlelampje gaat branden tijdens het rijden:

    • vermijd plotselinge stuurmanoeuvres

    • vermijd plotseling remmen

    • matig uw snelheid

    • ga naar de kant van de weg op een veilige plek

    • stop de auto zo snel mogelijk

  • Rijden met banden met een te lage bandenspanning kan de banden permanent beschadigen en de kans op bandbreuk vergroten. In dit geval kan de auto ernstige schade oplopen wat tot een ongeval en mogelijk ernstig lichamelijk letsel kan leiden.

  • Controleer de bandenspanning van alle vier de banden. Regel de bandenspanning volgens de aanbevolen waarden in KOUDE toestand zoals aangegeven op de bandenspanningssticker, zodat het TPMS-controlelampje uit gaat (“OFF”). Een lekke band moet zo snel mogelijk worden vervangen door een reserveband. (Zie

    voor het vervangen van een lekke band.)
  • Wanneer er een reserveband wordt gemonteerd of een wiel wordt vervangen, werkt het TPMS-systeem niet en gaat het TPMS-controlelampje gedurende ongeveer 1 minuut knipperen. Het lampje blijft na 1 minuut branden. Volg alle instructies met betrekking tot het vervangen van een wiel en monteer het TPMS-systeem op de juiste wijze.

  • Als banden worden vervangen door banden die niet door NISSAN zijn voorgeschreven, kan dit een nadelig effect hebben op de juiste werking van het TPMS-systeem.

  • Voor het tijdelijk repareren van een band kan het originele NISSAN-afdichtmiddel voor bandenreparaties of een gelijkwaardig product worden gebruikt. Spuit geen andere bandenvloeistof of bandenafdichtmiddel in spuitbus in de banden, omdat dit een storing kan veroorzaken in de bandenspanningsensoren.

  • NISSAN raadt aan alleen het originele NISSAN-afdichtmiddel voor bandenreparaties te gebruiken dat wordt meegeleverd met uw auto. Andere afdichtmiddelen kunnen de afdichtring van de ventielstift beschadigen, waardoor de band luchtdruk kan verliezen. Neem na het gebruik van het afdichtmiddel voor bandenreparaties (voor modellen voorzien van reparatieset voor lekke banden) zo snel mogelijk contact op met een NISSAN-dealer of een erkend garagebedrijf.

  • Het TPMS-systeem werkt mogelijk niet goed wanneer de wielen zijn uitgerust met sneeuwkettingen of als de wielen bedolven zijn onder sneeuw.

  • Breng geen gemetalliseerde folie of andere metalen onderdelen (antenne, enz.) aan op de ruiten. Dit kan een slechte ontvangst veroorzaken van de signalen van de bandenspanningssensoren, waardoor het TPMS-systeem niet goed zal werken.

    Sommige apparaten en zenders kunnen mogelijk tijdelijk de werking van het TPMS-systeem verstoren en het oplichten van het TPMS-controlelampje veroorzaken. Enkele voorbeelden zijn:

    • Faciliteiten of elektrische apparaten vlakbij de auto die gelijksoortige radiofrequenties gebruiken.

    • Als er een zender die is ingesteld op gelijksoortige frequenties vlakbij of in de auto wordt gebruikt.

    • Als er een computer (of soortgelijk apparaat) of DC/AC-transformator vlakbij of in de auto wordt gebruikt.

    • Als apparaten die elektrische ruis uitzenden worden aangesloten op de 12V stroomvoorziening van de auto.

  • Wanneer u de banden oppompt en de bandenspanning controleert, buig de ventielen dan niet.

  • Gebruik originele NISSAN-ventieldoppen die voldoen aan de specificaties van de in de fabriek gemonteerde ventieldoppen.

  • Gebruik geen metalen ventieldoppen.

  • Monteer de ventieldoppen op de juiste wijze. Zonder de ventieldoppen kunnen de ventielen en bandenspanningssensoren wellicht beschadigd raken.

  • Beschadig de ventielen en sensoren niet bij het opbergen van de wielen of het monteren van andere banden.

  • Vervang het TPMS-sensorventiel (inclusief ventielkern en -dop) en de schroef (indien aanwezig) wanneer de banden worden vervangen vanwege slijtage of ouderdom. De schroef (indien aanwezig) moet correct aangebracht worden met een aanhaalmoment van 1,4 ± 0,1 N.m. De sensoren van het TPMS-systeem kunnen wel opnieuw gebruikt worden.

  • Wees voorzichtig bij het gebruiken van apparaten voor het oppompen van banden met een harde luchtslang, omdat de trekkracht van de lange slang het ventiel zou kunnen beschadigen.

Hoofdonderwerp: