Nissan Juke 2023 Gebruikershandleiding
8.4.3. Bandenspanningscontrolesysteem (TPMS) (indien aanwezig)
- (A)Bandenventiel met sensor
Als het TPMS-controlelampje gaat branden tijdens het rijden:
vermijd plotselinge stuurmanoeuvres
vermijd plotseling remmen
matig uw snelheid
ga naar de kant van de weg op een veilige plek
stop de auto zo snel mogelijk
Rijden met banden met een te lage bandenspanning kan de banden permanent beschadigen en de kans op bandbreuk vergroten. In dit geval kan de auto ernstige schade oplopen wat tot een ongeval en mogelijk ernstig lichamelijk letsel kan leiden.
Controleer de bandenspanning van alle vier de banden. Regel de bandenspanning volgens de aanbevolen waarden in KOUDE toestand zoals aangegeven op de bandenspanningssticker, zodat het TPMS-controlelampje uit gaat (“OFF”). Een lekke band moet zo snel mogelijk worden vervangen door een reserveband.
Wanneer er een reserveband wordt gemonteerd of een wiel wordt vervangen, werkt het TPMS-systeem niet en gaat het TPMS-controlelampje gedurende ongeveer 1 minuut knipperen. Het lampje blijft na 1 minuut branden. Volg alle instructies met betrekking tot het vervangen van een wiel en monteer het TPMS-systeem op de juiste wijze.
Als banden worden vervangen door banden die niet door NISSAN zijn voorgeschreven, kan dit een nadelig effect hebben op de juiste werking van het TPMS-systeem.
Voor het tijdelijk repareren van een band kan het originele NISSAN-afdichtmiddel voor bandenreparaties worden gebruikt. Spuit geen andere bandenvloeistof of bandenafdichtmiddel in spuitbus in de banden, omdat dit een storing kan veroorzaken in de bandenspanningsensoren.
NISSAN raadt aan alleen het originele NISSAN-afdichtmiddel voor bandenreparaties te gebruiken dat wordt meegeleverd met uw auto. Andere afdichtmiddelen kunnen de afdichtring van de ventielstift beschadigen, waardoor de band luchtdruk kan verliezen. Neem na het gebruik van het afdichtmiddel voor bandenreparaties (voor modellen voorzien van reparatieset voor lekke banden) zo snel mogelijk contact op met een NISSAN-dealer of een erkend garagebedrijf.
Het TPMS-systeem werkt mogelijk niet goed wanneer de wielen zijn uitgerust met sneeuwkettingen of als de wielen bedolven zijn onder sneeuw.
Breng geen gemetalliseerde folie of andere metalen onderdelen (antenne, enz.) aan op de ruiten. Dit kan een slechte ontvangst veroorzaken van de signalen van de bandenspanningssensoren, waardoor het TPMS-systeem niet goed zal werken.
Sommige apparaten en zenders kunnen mogelijk tijdelijk de werking van het TPMS-systeem verstoren en het oplichten van het TPMS-controlelampje veroorzaken. Enkele voorbeelden zijn:
Faciliteiten of elektrische apparaten vlakbij de auto die gelijksoortige radiofrequenties gebruiken.
Als er een zender die is ingesteld op gelijksoortige frequenties vlakbij of in de auto wordt gebruikt.
Als er een computer (of soortgelijk apparaat) of DC/AC-transformator vlakbij of in de auto wordt gebruikt.
Wanneer u de banden oppompt en de bandenspanning controleert, buig de ventielen dan niet.
Gebruik originele NISSAN-ventieldoppen die voldoen aan de specificaties van de in de fabriek gemonteerde ventieldoppen.
Gebruik geen metalen ventieldoppen.
Monteer de ventieldoppen op de juiste wijze. Zonder de ventieldoppen kunnen de ventielen en bandenspanningssensoren wellicht beschadigd raken.
Beschadig de ventielen en sensoren niet bij het opbergen van de wielen of het monteren van andere banden.
Vervang het TPMS-sensorventiel (inclusief ventielkern en -dop) en de schroef (indien aanwezig) wanneer de banden worden vervangen vanwege slijtage of ouderdom. De schroef (indien aanwezig) moet correct aangebracht worden met een aanhaalmoment van 1,4 ± 0,1 N.m. De sensoren van het TPMS-systeem kunnen wel opnieuw gebruikt worden.
Het bandenspanningscontrolesysteem (TPMS) bewaakt de bandenspanning van alle vier de wielen behalve het reservewiel. Wanneer het TPMS-controlelampje gaat branden samen met het controlelampje voor de TPMS-bandlocatie (op het dashboard), duidt dit op een zeer lage spanning in een of meerdere banden. Als er met een lage bandenspanning met de auto wordt gereden, treedt het TPMS-systeem in werking en blijven het TPMS-controlelampje en het controlelampje voor de TPMS-bandlocatie branden. Het systeem schakelt alleen uit wanneer de bandenspanning wordt aangepast en de auto met snelheden van boven de 25 km/h (16 MPH) wordt gereden.
Voor meer informatie over het TPMS, zie
.