Nissan Juke 2023 Gebruikershandleiding
7.22.10.1. Werking van het LDW-systeem van ProPILOT Assist
Het LDW-systeem geeft een waarschuwing bij onbedoeld verlaten van de rijstrook bij rijsnelheden van ongeveer 60 km/u (37 MPH) en hoger (voor Europa) of ongeveer 70 km/u (45 MPH) (behalve Europa), en wanneer de rijstrookmarkeringen duidelijk zichtbaar zijn.
Wanneer de auto de linkerkant of de rechterkant van de rijstrook te veel nadert, zal het stuurwiel trillen, een geluidssignaal klinken en het LDW-indicatielampje op het voertuiginformatiedisplay knipperen om de bestuurder te waarschuwen.
De waarschuwingsfunctie zal stoppen wanneer de auto weer tussen de rijstrookmarkeringen rijdt.
Het LDW-systeem in- of uitschakelen
Het LDW-systeem kan worden in- of uitgeschakeld via het menu [Instellingen] op het voertuiginformatiedisplay.
Voor meer informatie, zie
.Selecteer in het menu [Instellingen] de toets [Bestuurdersmodus].
Selecteer het submenu [Rijstrook] door te drukken op <OK>.
Een indicatielampje naast [Lane Departure Warning] geeft aan dat het systeem is aangezet.
Als u het LDW-systeem uitschakelt met behulp van het menu [Instellingen], zal het systeem uitgeschakeld blijven de eerstvolgende keer dat u de motor start.
Hieronder worden de systeembeperkingen van het Lane Departure Warning-systeem beschreven. Nalaten om de auto te bedienen in overeenstemming met deze systeembeperkingen kan leiden tot ernstig letsel of de dood.
Het systeem werkt niet bij snelheden onder ongeveer 60 km/u (37 MPH) (voor Europa) of 70 km/u (45 MPH) (behalve Europa), of als de rijstrookmarkeringen niet gedetecteerd kunnen worden.
Overmatig lawaai kan het geluid van het waarschuwingssignaal overstemmen waardoor het mogelijk niet gehoord wordt.
Gebruik het LDW-systeem niet onder de volgende omstandigheden, aangezien het dan mogelijk niet goed werkt:
Tijdens slecht weer (regen, mist, sneeuw, enz.).
Wanneer u op glad wegdek rijdt, zoals op ijs of sneeuw.
Wanneer u op bochtige of ongelijke wegen rijdt.
Wanneer een rijstrook afgesloten is wegens wegwerkzaamheden.
Wanneer u op een tijdelijke of geïmproviseerde rijstrook rijdt.
Wanneer u op een te smalle rijstrook rijdt.
Wanneer de banden niet in optimale conditie verkeren (bijvoorbeeld, banden zijn versleten, hebben te lage spanning, een reservewiel is geïnstalleerd, u heeft sneeuwkettingen aangebracht, of niet de normale wielen).
Wanneer de auto is uitgerust met niet-originele remonderdelen of ophangingsonderdelen.
Wanneer u een aanhangwagen of een ander voertuig sleept.
Het systeem zal mogelijk niet correct werken onder de volgende omstandigheden:
Op wegen met meerdere parallelle rijstrookmarkeringen; vage rijstrookmarkeringen; gele rijstrookmarkeringen; ongewone rijstrookmarkeringen; of rijstrookmarkeringen die bedekt zijn met water, vuil, sneeuw, enz.
Op wegen waar onderbroken markeringen nauwelijks zichtbaar zijn.
Op wegen met scherpe bochten.
Op wegen met scherp contrasterende objecten, zoals schaduwen, sneeuw, water, wielsporen, naden of lijnen die zijn achtergebleven na wegwerkzaamheden. (Het LDW-systeem kan deze zaken mogelijk interpreteren als rijstrookmarkeringen.)
Op wegen waar rijstroken samengevoegd of gesplitst worden.
Wanneer de rijrichting van het voertuig niet op een lijn ligt met de rijstrookmarkering.
Wanneer u dicht op de auto voor u rijdt, waardoor het detectiebereik van de camera belemmerd wordt.
Bij regen, sneeuw, vuil of een voorwerp op de voorruit voor de rijstrookcamera.
Wanneer de koplampen niet genoeg licht afgeven door vuil op de lens of verkeerde afstelling.
Wanneer er scherp licht in de camera schijnt. (Bijvoorbeeld direct zonlicht bij zonsopgang of zonsondergang.)
Bij plotselinge veranderingen in de lichtomstandigheden. (Bijvoorbeeld wanneer het voertuig een tunnel in- of uitrijdt of onder een brug doorrijdt.)