Nissan X-Trail 2023 Gebruikershandleiding
7.13.3. Beperkingen van het LDW-systeem
Hieronder worden de beperkingen van het LDW-systeem beschreven. Nalatigheid in het volgen van de waarschuwingen en aanwijzingen voor correct gebruik van het LDW-systeem kan leiden tot ernstig letsel of de dood.
Dit systeem werkt niet bij snelheden lager dan ongeveer 60 km/u (37 MPH) of wanneer de rijstrookmarkeringen niet gedetecteerd kunnen worden.
Gebruik het LDW-systeem niet onder de volgende omstandigheden, aangezien het dan mogelijk niet goed werkt:
Tijdens slecht weer (regen, mist, sneeuw, enz.).
Wanneer u op glad wegdek rijdt, zoals op ijs of sneeuw.
Wanneer u op bochtige of ongelijke wegen rijdt.
Wanneer een rijstrook afgesloten is wegens wegwerkzaamheden.
Wanneer u op een tijdelijke of geïmproviseerde rijstrook rijdt.
Wanneer u op een te smalle rijstrook rijdt.
Wanneer u rijdt met banden die niet in optimale conditie verkeren (bijvoorbeeld, versleten banden, banden met een te lage spanning, sneeuwkettingen, afwijkende wielen).
Wanneer de auto is uitgerust met niet-originele remonderdelen of ophangingsonderdelen.
Wanneer een aanhangwagen of een ander voertuig gesleept wordt.
Het systeem zal mogelijk niet correct werken onder de volgende omstandigheden:
Op wegen met meerdere parallelle rijstrookmarkeringen; vage rijstrookmarkeringen; gele rijstrookmarkeringen; ongewone rijstrookmarkeringen; of rijstrookmarkeringen die bedekt zijn met water, vuil, sneeuw, enz.
Op wegen waar onderbroken markeringen nauwelijks zichtbaar zijn.
Op wegen met scherpe bochten.
Op wegen met scherp contrasterende objecten, zoals schaduwen, sneeuw, water, wielsporen, naden of lijnen die zijn achtergebleven na wegwerkzaamheden. (Het LDW-systeem kan deze zaken mogelijk interpreteren als rijstrookmarkeringen.)
Op wegen waar rijstroken samengevoegd of gesplitst worden.
Wanneer de rijrichting van het voertuig niet op één lijn ligt met de rijstrookmarkering.
Wanneer u dicht op de auto voor u rijdt, waardoor het detectiebereik van de camera belemmerd wordt.
Bij regen, sneeuw, vuil of een voorwerp op de voorruit voor de rijstrookcamera.
Wanneer de koplampen niet genoeg licht afgeven door vuil op de lens of verkeerde afstelling.
Wanneer er scherp licht in de camera schijnt. (Bijvoorbeeld direct zonlicht bij zonsopgang of zonsondergang.)
Bij plotselinge veranderingen in de lichtomstandigheden. (Bijvoorbeeld wanneer het voertuig een tunnel in- of uitrijdt of onder een brug doorrijdt.)