Nissan X-Trail 2023 Gebruikershandleiding

7.17.3. Beperkingen van het Intelligent Blind Spot Intervention-systeem

image

Hieronder worden de beperkingen van het Intelligent Blind Spot Intervention-systeem genoemd. Nalaten om de auto te bedienen in overeenstemming met deze systeembeperkingen kan leiden tot ernstig letsel of de dood.

  • Het Intelligent Blind Spot Intervention-systeem kan niet alle voertuigen detecteren onder alle omstandigheden.

  • De radarsensoren zijn mogelijk niet in staat om te detecteren en de Intelligent Blind Spot Intervention te activeren in aanwezigheid van bepaalde objecten, zoals:

    • Voetgangers, fietsen, dieren.

    • Voertuigen zoals motors, lage voertuigen of voertuigen met hoge bodemvrijheid.

    • Voertuigen die in het detectiegebied blijven wanneer u optrekt vanuit stilstand.

    • Tegenliggers.

    • Een voertuig dat een aangrenzende rijstrook binnenrijdt met een snelheid die ongeveer gelijk is aan die van uw auto.

    • Een voertuig dat snel van achteren nadert.

    • Een voertuig welke u snel voorbijrijdt.

    • Een voertuig dat het detectiegebied op hoge snelheid passeert.

  • Het detectiegebied van de radarsensoren is gebaseerd op een rijstrook met standaardbreedte. Wanneer u op een bredere rijstrook rijdt, detecteren de radarsensoren voertuigen in de aangrenzende rijstrook wellicht niet. Wanneer u op een smallere rijstrook rijdt, detecteren de radarsensoren wellicht voertuigen die twee rijstroken verderop rijden wel.

  • De radarsensoren zijn ontworpen om de meeste stilstaande objecten te negeren, maar objecten zoals vangrails, muren, gebladerte en geparkeerde auto's kunnen nu en dan wel gedetecteerd worden. Dit is een normale bedrijfsconditie.

  • Door de volgende omstandigheden is de radar mogelijk niet goed in staat andere voertuigen te detecteren:

    • Slecht weer

    • Opspattend water en vuil

    • Ophoping van ijs/rijp/vuil op de auto

  • Plak geen stickers (ook geen transparante), installeer geen accessoires en breng geen extra lak aan bij de radarsensoren. Door deze omstandigheden is de radar mogelijk niet goed in staat andere auto's te signaleren.

  • De camera detecteert mogelijk geen rijstrookmarkeringen in de volgende gevallen waardoor het Intelligent Blind Spot Intervention-systeem waarschijnlijk niet goed zal werken.

    • Op wegen met meerdere parallelle wegmarkeringen; wegmarkeringen die vervaagd of niet duidelijk aangebracht zijn; geel geverfde wegmarkeringen; afwijkende wegmarkeringen; of wegmarkeringen die bedekt zijn met water, vuil, sneeuw, enz.

    • Op wegen waar onderbroken markeringen nauwelijks zichtbaar zijn.

    • Op wegen met scherpe bochten.

    • Op wegen met scherp contrasterende objecten, zoals schaduwen, sneeuw, water, wielsporen, naden of lijnen die zijn achtergebleven na wegwerkzaamheden.

    • Op wegen waar rijstroken samengevoegd of gesplitst worden.

    • Wanneer de rijrichting van de auto niet op één lijn ligt met de rijstrookmarkering.

    • Wanneer u dicht op de auto voor u rijdt, waardoor het detectiebereik van de camera belemmerd wordt.

    • Wanneer regen, sneeuw of vuil op de voorruit terecht is gekomen, vlak vóór de camera-eenheid.

    • Wanneer de koplampen niet genoeg licht afgeven door vuil op de lens of verkeerde afstelling.

    • Wanneer er scherp licht in de camera schijnt. (Wanneer er bijvoorbeeld bij zonsopgang of zonsondergang direct zonlicht op de voorkant van de auto schijnt.)

    • Bij plotselinge veranderingen in de lichtomstandigheden. (Bijvoorbeeld wanneer de auto een tunnel in- of uitrijdt of onder een brug doorrijdt.)

  • Gebruik het Intelligent Blind Spot Intervention-systeem niet onder de volgende omstandigheden omdat het dan wellicht niet goed functioneert.

    • Bij slecht weer. (Bijvoorbeeld: regen, mist, sneeuw, enz.)

    • Wanneer u op glad wegdek rijdt, zoals met ijs of sneeuw, enz.

    • Wanneer u op bochtige of ongelijke wegen rijdt.

    • Wanneer een rijstrook afgesloten is wegens wegwerkzaamheden.

    • Wanneer u op een tijdelijke of geïmproviseerde rijstrook rijdt.

    • Wanneer u op een te smalle rijstrook rijdt.

    • Wanneer u rijdt met banden die niet in optimale conditie verkeren (bijvoorbeeld, versleten banden, banden met een lage spanning, sneeuwkettingen, afwijkende wielen).

    • Wanneer de auto is uitgerust met niet-originele remonderdelen of ophangingsonderdelen.

    • Wanneer een aanhangwagen of een ander voertuig gesleept wordt.

  • Te veel lawaai (zoals het volume van het audiosysteem of een open raampje) kan het geluidssignaal verstoren, zodat het mogelijk niet gehoord wordt.

Hoofdonderwerp: