Nissan X-Trail 2023 Gebruikershandleiding
7.15.3. Beperkingen van het ELA-systeem
Hieronder worden de beperkingen van het ELA-systeem vermeld. Nalaten om de auto te bedienen in overeenstemming met deze systeembeperkingen kan leiden tot ernstig letsel of de dood.
Het ELA-systeem wordt mogelijk geactiveerd als u over een ononderbroken lijn rijdt zonder eerst de richtingaanwijzer te activeren of, bijvoorbeeld, als het verkeer op een weg met wegwerkzaamheden omgeleid wordt over een bestaande rijstrookmarkering. Als dit gebeurt moet u waarschijnlijk corrigerend bijsturen om de verandering van rijstrook te kunnen voltooien.
Aangezien het ELA-systeem wellicht niet altijd in werking treedt onder de weg-, weers- en rijstrookmarkeringsomstandigheden die in deze sectie beschreven staan, wordt het mogelijk niet altijd geactiveerd als uw auto de rijstrook dreigt te verlaten, waardoor u zult moeten bijsturen om te corrigeren.
Het ELA-systeem werkt niet bij snelheden lager dan ongeveer 60 km/u (37 MPH) of wanneer het de rijstrookmarkeringen niet kan detecteren.
Wanneer het ELA-systeem tegemoetkomende voertuigen in de aangrenzende rijstroken detecteert, zal het ELA-systeem niet werken boven snelheden van ongeveer 120 km/u (74 MPH).
Gebruik het ELA-systeem NIET onder de volgende omstandigheden, omdat de veiligheid van de auto ernstig in het geding komt met de kans op een ongeval met letsel of de dood tot gevolg.
Wanneer u rijdt met banden die niet in optimale conditie verkeren (bijvoorbeeld, versleten banden, banden met een te lage spanning, sneeuwkettingen, afwijkende wielen). Zie
.Wanneer de auto is uitgerust met niet-originele remonderdelen of ophangingsonderdelen.
Wanneer een aanhangwagen of een ander voertuig wordt gesleept.
Het ELA-systeem werkt mogelijk niet goed onder de volgende omstandigheden
Tijdens slecht weer (regen, mist, sneeuw, enz.).
Wanneer u op glad wegdek rijdt, zoals op ijs of sneeuw.
Wanneer u op bochtige of ongelijke wegen rijdt.
Wanneer een rijstrook afgesloten is wegens wegwerkzaamheden.
Wanneer u op een tijdelijke of geïmproviseerde rijstrook rijdt.
Wanneer u op een te smalle rijstrook rijdt.
Op wegen met meerdere parallelle rijstrookmarkeringen; vage rijstrookmarkeringen; gele rijstrookmarkeringen; ongewone rijstrookmarkeringen; of rijstrookmarkeringen die bedekt zijn met water, vuil, sneeuw, enz.
Op wegen waarvan de rand niet duidelijk zichtbaar is.
Op wegen waar onderbroken markeringen nauwelijks zichtbaar zijn.
Op wegen met scherpe bochten.
Op wegen met scherp contrasterende objecten, zoals schaduwen, sneeuw, water, wielsporen, naden of lijnen die zijn achtergebleven na wegwerkzaamheden. (Het ELA-systeem kan deze zaken mogelijk interpreteren als rijstrookmarkeringen.)
Op wegen waar rijstroken samengevoegd of gesplitst worden.
Wanneer de rijrichting van het voertuig niet op één lijn ligt met de rijstrookmarkering.
Wanneer u dicht op de auto voor u rijdt, waardoor het detectiebereik van de camera belemmerd wordt.
Bij regen, sneeuw, vuil of een voorwerp op de voorruit voor de rijstrookcamera.
Wanneer de koplampen niet genoeg licht afgeven door vuil op de lens of verkeerde afstelling.
Wanneer er scherp licht in de camera schijnt. (Bijvoorbeeld direct zonlicht bij zonsopgang of zonsondergang.)
Bij plotselinge veranderingen in de lichtomstandigheden. (Bijvoorbeeld wanneer het voertuig een tunnel in- of uitrijdt of onder een brug doorrijdt.)
Hieronder worden de systeembeperkingen van de inhaaldetectiefunctie van het ELA-systeem vermeld. Nalaten om de auto te bedienen in overeenstemming met deze systeembeperkingen kan leiden tot ernstig letsel of de dood.
Het ELA-systeem kan niet alle inhalende voertuigen onder alle omstandigheden detecteren.
De radarsensoren zijn mogelijk niet in staat om bepaalde objecten te detecteren en ELA te activeren zoals in geval van:
Voetgangers, fietsen, dieren.
Voertuigen zoals motors, lage voertuigen of voertuigen met hoge bodemvrijheid.
Voertuigen die in het detectiegebied blijven wanneer u optrekt vanuit stilstand.
Een voertuig dat een aangrenzende rijstrook binnenrijdt met een snelheid die ongeveer gelijk is aan die van uw auto.
Een voertuig dat snel van achteren nadert.
Een voertuig welke u snel voorbijrijdt.
Een voertuig dat het detectiegebied op hoge snelheid passeert.
Het detectiegebied van de radarsensoren is gebaseerd op een rijstrook met standaardbreedte. Wanneer u op een bredere rijstrook rijdt, detecteren de radarsensoren voertuigen in de aangrenzende rijstrook wellicht niet. Wanneer u op een smallere rijstrook rijdt, detecteren de radarsensoren wellicht voertuigen die twee rijstroken verderop rijden wel.
De radarsensoren zijn ontworpen om de meeste stilstaande objecten te negeren, maar objecten zoals vangrails, muren, gebladerte en geparkeerde auto's kunnen nu en dan wel gedetecteerd worden. Dit is een normale bedrijfsconditie.
Door de volgende omstandigheden is de radar mogelijk niet goed in staat andere voertuigen te detecteren:
Slecht weer
Opspattend water en vuil
Ophoping van ijs/rijp/vuil op de auto
Plak geen stickers (ook geen transparante), installeer geen accessoires en breng geen extra lak aan bij de radarsensoren. Door deze omstandigheden is de radar mogelijk niet goed in staat andere auto's te signaleren.
Hieronder worden de systeembeperkingen van de detectiefunctie van tegemoetkomend verkeer van het ELA-systeem vermeld. Nalaten om de auto te bedienen in overeenstemming met deze systeembeperkingen kan leiden tot ernstig letsel of de dood.
Het ELA-systeem kan niet alle tegemoetkomende voertuigen onder alle omstandigheden detecteren.
Het volgende wordt niet gedetecteerd als tegemoetkomende voertuigen:
Voetgangers, fietsen, dieren.
Voertuigen zoals motors, lage voertuigen of voertuigen met hoge bodemvrijheid.
Geparkeerde voertuigen of voertuigen die met lage snelheid rijden.
Tegemoetkomende voertuigen op dezelfde rijstrook.
Het ELA-systeem werkt mogelijk niet goed of detecteert een voorligger mogelijk niet onder de volgende omstandigheden:
Bij slecht zicht (zoals bij regen, sneeuw, mist, stofstormen, zandstormen, rook en opspattend water of modder van andere voertuigen).
Als vuil, ijs, sneeuw, mist of ander materiaal het radarsensoroppervlak of cameragedeelte van de voorruit bedekt.
Als sterk licht (bijvoorbeeld, zonlicht of grootlicht) op de voorcamera schijnt of als er een plotselinge verandering in lichtsterkte optreedt (bijvoorbeeld, als u een tunnel inrijdt, of als het bliksemt).
In het donker of bij slechte lichtomstandigheden, zoals 's nachts of in tunnels, waaronder gevallen waarin de koplampen van uw auto gedimd of uit zijn, of waarin de achterlichten van de voorligger uit staan.
Wanneer de richting van de camera niet goed is uitgelijnd.
Wanneer u rijdt op een steile neerwaartse helling, op wegen met scherpe bochten en/of op hobbelige of onverharde wegen.
Bij storing veroorzaakt door andere radarbronnen.
Wanneer de positie of beweging van uw voertuig snel of aanzienlijk verandert (bijvoorbeeld, bij het wisselen van rijstrook, omkeren van het voertuig, plotselinge stuurmanoeuvre, abrupt accelereren of afremmen).
Als het voertuig vóór u een unieke of ongewone vorm heeft, de vrije hoogtes ervan zeer laag of zeer hoog zijn, een ongebruikelijke vrachtlading heeft of smal is (bijvoorbeeld, een motorfiets).
Wanneer het ELA-systeem in werking is, hoort u wellicht remgeluiden. Dit is normaal en geeft aan dat het ELA-systeem in werking is.